Zoekopties
Home Media Explainers Onderzoek & publicaties Statistieken Monetair beleid De euro Betalingsverkeer & markten Werken bij de ECB
Suggesties
Sorteren op

1 Overzicht

Binnenkomende gegevens wijzen op een verzwakking van de vooruitzichten voor de groei in het eurogebied, maar een consumptiegedreven herstel blijft het centrale scenario. De groei herstelde zich in de eerste helft van 2024 onder impuls van het uitvoersaldo. De meest recente indicatoren wijzen erop dat de groei op korte termijn doorzet maar in een lager tempo dan in de door medewerkers van het Eurosysteem samengestelde projecties van juni 2024 werd verwacht. Naar verwachting blijft het reëel besteedbaar inkomen stijgen, ondersteund door robuuste loongroei. In combinatie met het geleidelijk toenemende vertrouwen zou dit een consumptiegedreven herstel stimuleren. De impuls vanuit de consumptie is echter iets zwakker dan in de projecties van juni werd voorzien. De binnenkomende gegevens en recente enquêtes wijzen op een nog steeds gematigd consumentenvertrouwen en een grote neiging tot sparen bij huishoudens. Recente gegevens over de bedrijfsinvesteringen wijzen ook op een zwakkere groeidynamiek. Toch zal de binnenlandse vraag worden ondersteund door het wegebben van eerdere verkrappingseffecten van het monetair beleid en een veronderstelde verdere versoepeling van de financieringsvoorwaarden, in lijn met de marktverwachtingen ten aanzien van het toekomstige rentebeloop. Daarnaast ondersteunt een verwachte stijging van de buitenlandse vraag de vooruitzichten voor de uitvoer van het eurogebied. De arbeidsmarkt lijkt veerkrachtig te blijven met een werkloosheidcijfer op een historisch laag niveau. De productiviteit trekt gedurende de projectieperiode naar verwachting aan nu enkele conjuncturele factoren die in het recente verleden de productiviteitsgroei drukten, aan invloed inboeten. Al bij al komt de gemiddelde reële bbp-groei op jaarbasis naar verwachting uit op 0,8% in 2024, op 1,3% in 2025 en op 1,5% in 2026. Vergeleken met de projecties van juni zijn de vooruitzichten voor de bbp-groei voor elk jaar van de projectieperiode marginaal neerwaarts bijgesteld.[1]

Na de recente matiging stijgt de totale inflatie naar verwachting in het laatste kwartaal van dit jaar licht, alvorens tegen eind 2025 verder te dalen naar de inflatiedoelstelling. De op korte termijn verwachte stijging is grotendeels het gevolg van basiseffecten bij energie. Gezien de marktverwachtingen ten aanzien van energiegrondstoffen- en groothandelsprijzen en geplande begrotingsmaatregelen in verband met klimaatverandering zou de energie-inflatie zich op middellange termijn op een laag, positief peil moeten stabiliseren. De voedselprijsinflatie is de afgelopen kwartalen sterk gedaald doordat de prijsdruk binnen de productieketen is afgenomen vanwege de lagere prijzen van energie en voedingsgrondstoffen. De voedselprijsinflatie zal naar verwachting min of meer zijwaarts evolueren alvorens vanaf eind 2025 verder te matigen. Naar verwachting blijft de HICP-inflatie exclusief energie en voedingsmiddelen (HICPX) bijna de gehele projectieperiode boven de totale inflatie, maar zet wel de desinflatoire ontwikkeling voort. De diensteninflatie is de afgelopen maanden hardnekkig hoog gebleven. Later in de projectieperiode wordt echter nog steeds een geleidelijke daling verwacht, waarbij de loongroei en andere kostendruk afnemen, terwijl de vertraagde invloed van eerdere monetaire beleidsverkrapping blijft doorwerken in de consumptieprijzen. In de afgelopen kwartalen is de nominale loongroei vanaf een hoog niveau, en meer dan eerder geraamd, gaan dalen. Voor de komende jaren wordt een verdere geleidelijke matiging van de loongroei verwacht, naarmate de opwaartse invloed van de druk door inflatiecompensatie in een krappe arbeidsmarkt verder wegebt. De matiging van de arbeidskostendruk zou worden ondersteund door een herstel van de productiviteitsgroei. Bovendien is de winstgroei aanzienlijk afgenomen en deze zal deels een buffer vormen tegen de doorwerking van de arbeidskosten in de prijzen, met name op korte termijn. Al bij al daalt de totale HICP-inflatie op jaarbasis naar verwachting van gemiddeld 5,4% in 2023 naar 2,5% in 2024, 2,2% in 2025 en 1,9% in 2026. Vergeleken met de projecties van juni 2024 zijn de vooruitzichten voor de HICP-inflatie onveranderd. De HICPX-inflatie verraste de afgelopen maanden licht opwaarts, wat leidde tot kleine opwaartse bijstellingen in 2024 en 2025.

Tabel 1

Groei- en inflatieprojecties voor het eurogebied

(mutaties in procenten per jaar; bijstellingen in procentpunten)

September 2024

Bijstellingen t.o.v. juni 2024

2023

2024

2025

2026

2023

2024

2025

2026

Reëel bbp

0,5

0,8

1,3

1,5

-0,1

-0,1

-0,1

-0,1

HICP

5,4

2,5

2,2

1,9

0,0

0,0

0,0

0,0

HICP exclusief energie en voedingsmiddelen

4,9

2,9

2,3

2,0

0,0

0,1

0,1

0,0

Toelichting: Voor het reële bbp is uitgegaan van jaargemiddelden van voor werkdagen en seizoensinvloeden gecorrigeerde gegevens. Historische cijfers kunnen afwijken van die in de meest recente Eurostat-publicaties wanneer er na de afsluitingsdatum van de projecties nog gegevens gepubliceerd zijn. Bijstellingen worden berekend op grond van afgeronde cijfers. De gegevens kunnen, eveneens op kwartaalbasis, worden gedownload uit de database met macro-economische projecties op de website van de ECB.

2 Het internationale klimaat

Het groeimomentum van de wereldeconomie blijft op korte termijn over het geheel genomen positief, maar de druk neemt toe.[2] De groei van de wereldeconomie exclusief het eurogebied was in het tweede kwartaal van dit jaar iets lager dan in het eerste kwartaal, maar sloot op hoofdlijnen aan bij de projecties van juni 2024. Hoewel de groei in het derde kwartaal naar verwachting stabiel blijft, wijzen binnenkomende gegevens op een vertraging in de cyclus van de verwerkende industrie, bij een nog altijd restrictief monetair beleid. Tegelijkertijd duiden enquêtes op een gestage groei van de mondiale dienstensector. In combinatie met de toegenomen geopolitieke spanningen en de recente volatiliteit op de financiële markten geven deze signalen aan dat de druk op de groei op korte termijn is toegenomen.

Voor de middellange termijn wordt een gematigde mondiale groei voorzien, min of meer ongewijzigd ten opzichte van de projecties van juni. Na een stijging met 3,5% in 2023 groeit het mondiale reële bbp naar verwachting met 3,4% in 2024 en 2025, en met 3,3% in 2026. Ten opzichte van de projecties van juni betreft dit voor alle drie de jaren een licht opwaartse bijstelling (Tabel 2). Dit is toe te schrijven aan de iets sterkere groei van belangrijke opkomende markten zoals China en Rusland in 2024, en daarnaast de hogere groei in de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk in 2025 en 2026. De sterkere groei van de Amerikaanse economie hangt samen met de positieve invloed van de hoger dan eerder veronderstelde nettomigratie en de belofte van beide presidentiële kandidaten om de belastingverlagingen uit 2017 voor huishoudens met een lager inkomen te verlengen. In het basisscenario van juni waren deze factoren niet meegenomen. De huidige basisprojecties voor de Amerikaanse economie voorzien nog steeds in een zachte landing, wat wordt bevestigd door een geleidelijke afkoeling van de arbeidsmarkt en een onverminderd solide particuliere consumptie. De iets hogere groei van de Britse economie komt voort uit een sterker dan eerder verwachte stijging in het tweede kwartaal van dit jaar, en een positievere invloed van de reële lonen op de particuliere consumptie gedurende de rest van de projectieperiode.

Tabel 2

Het internationale klimaat

(mutaties in procenten per jaar; bijstellingen in procentpunten)

September 2024

Bijstellingen t.o.v. juni 2024

2023

2024

2025

2026

2023

2024

2025

2026

Mondiaal reëel bbp (exclusief het eurogebied)

3,5

3,4

3,4

3,3

0,0

0,1

0,1

0,1

Wereldhandel (exclusief het eurogebied)1)

1,0

3,1

3,4

3,3

0,0

0,5

0,1

0,0

Buitenlandse vraag naar goederen en diensten uit het eurogebied2)

0,6

2,5

3,4

3,3

-0,2

0,4

0,0

0,0

Mondiale consumptieprijsindex (exclusief eurogebied)

5,0

4,2

3,3

2,8

0,0

0,0

0,0

-0,1

Uitvoerprijzen van concurrenten, in de nationale valuta3)

-1,2

2,4

2,2

2,4

0,1

0,3

-0,6

-0,2

Toelichting: Bijstellingen worden berekend op grond van afgeronde cijfers.
1) Berekend als gewogen gemiddelde van de invoer.
2) Berekend als gewogen gemiddelde van de invoer van de handelspartners van het eurogebied.
3) Berekend als gewogen gemiddelde van de uitvoerdeflatoren van de handelspartners van het eurogebied.

De wereldhandel zal dit jaar naar verwachting herstellen en gedurende de rest van de projectieperiode meer in lijn met de mondiale bedrijvigheid groeien. Na een periode van zwakke groei veerde de wereldhandel rond de jaarwisseling op. Dit herstel werd in het tweede kwartaal versterkt door naar voren gehaalde invoer in ontwikkelde economieën. Uit de maandelijkse handelsgegevens blijkt dat bedrijven hun voorraden voor het kerstseizoen ongeveer zes weken eerder dan normaal hebben aangevuld, waarschijnlijk omdat ze vanwege toenemende geopolitieke risico’s vrezen voor nieuwe aanbodknelpunten en handelsspanningen. Gegevens over de mondiale handel blijven inherent volatiel en het effect van de vervroegde herbevoorrading zal wegvallen, waardoor deze sterke groei op korte termijn naar verwachting niet zal aanhouden.[3] De groei van de buitenlandse vraag naar goederen en diensten uit het eurogebied neemt volgens de projectie toe van 2,5% in 2024 tot 3,4% in 2025 en 3,3% in 2026. De groei van de buitenlandse vraag naar goederen en diensten uit het eurogebied is voor dit jaar opwaarts bijgesteld naar aanleiding van sterkere cijfers eerder dit jaar. Voor de rest van de projectieperiode zijn ze echter nog steeds vergelijkbaar met de projecties van juni.

De inflatie op mondiaal niveau daalt naar verwachting, bij een stabiele groei van de uitvoerprijzen van concurrenten van het eurogebied gedurende de projectieperiode. De mondiale inflatie van de consumentenprijsindex (CPI) daalt naar verwachting van 4,2% in 2024 tot 3,3% in 2025 en 2,8% in 2026, als gevolg van het restrictieve monetaire beleid in de belangrijkste economieën en het wegebben van de effecten van eerdere aanbodschokken. Ten opzichte van de projecties van juni is het mondiale inflatieverloop nauwelijks veranderd. De stijging van de uitvoerprijzen van concurrenten van het eurogebied (in nationale valuta's en op jaarbasis) is in 2024 weer positief geworden door het wegebben van de effecten van eerdere dalingen van de grondstoffenprijzen en het verdwijnen van binnenlandse en buitenlandse prijsdruk in de productieketen. Dit betekent dat de stijging van de uitvoerprijzen van concurrenten gedurende de projectieperiode stabiel zou moeten blijven, grotendeels in overeenstemming met het historische gemiddelde. De neerwaartse bijstelling ten opzichte van de projecties van juni voor 2025 en 2026 heeft te maken met een iets sterkere verwachte desinflatie van de uitvoerprijzen in bepaalde grote economieën, zoals het Verenigd Koninkrijk.

Kader 1
Technische aannames

Vergeleken met de projecties van juni 2024 zijn de belangrijkste wijzigingen in de technische aannames de lagere grondstoffenprijzen (hoewel sommige energieprijzen hoger zijn), een sterkere euro en een iets lagere rente. De aannames voor de olieprijs zijn, op basis van de prijzen op de termijnmarkt, voor de projectieperiode met circa 2% neerwaarts bijgesteld. Ze zijn nog altijd ‘in backwardation’ (wat betekent dat de huidige prijs hoger is dan de prijs voor levering in de toekomst), en de prijzen zullen tussen 2024 en 2026 met ongeveer 12% dalen. Zorgen over de geopolitieke risico’s in verband met de spanningen in het Midden-Oosten en de recente Oekraïense opmars in Rusland hebben daarentegen geleid tot hogere aannames voor de groothandelsprijzen voor aardgas (17% hoger gedurende de projectieperiode). De aannames voor de groothandelsprijzen voor elektriciteit zijn eveneens opwaarts bijgesteld, met name tegen het einde van de projectieperiode. De verwachting is dat de waarde van de euro licht zal stijgen (met 1,7% ten opzichte van de Amerikaanse dollar – vooral door de veronderstelde aanzienlijke renteverlagingen door het Federal Reserve System – en nominaal-effectief met 0,7%). De marktverwachtingen voor de korte rente zijn voor 2025 en 2026 met ongeveer 30 basispunten naar beneden bijgesteld. Ook de marktverwachtingen ten aanzien van de rendementen op langlopende obligaties zijn neerwaarts bijgesteld, zij het in mindere mate.

Tabel

Technische aannames

September 2024

Bijstellingen t.o.v. juni 2024

2023

2024

2025

2026

2023

2024

2025

2026

Grondstoffen:

Olieprijs (USD/vat)

83,7

83,2

76,1

73,2

0,0

-0,7

-2,4

-1,7

Aardgasprijzen (EUR/MWh)

40,6

34,2

41,1

35,4

0,0

11,0

16,0

18,1

Groothandelsprijzen elektriciteit (EUR/MWh)

103,5

77,4

93,3

82,2

0,0

6,0

6,4

13,0

Emissierechten volgens het EU-emissiehandelssysteem
(in EUR/ton)

83,7

67,5

73,8

76,4

0,0

2,2

3,8

3,8

Grondstoffenprijzen m.u.v. energie, in USD (procentuele mutatie op jaarbasis)

-12,5

7,3

1,3

2,5

0,0

-4,1

-2,6

1,6

Wisselkoersen:

USD/EUR-wisselkoers

1,08

1,09

1,10

1,10

0,0

0,8

1,7

1,7

Nominale effectieve wisselkoers van de euro (EER41) (1999-I = 100)

121,8

124,5

125,1

125,1

0,0

0,3

0,7

0,7

Financiële aannames:

Driemaands EURIBOR (in % per jaar)

3,4

3,6

2,5

2,2

0,0

0,0

-0,4

-0,3

Rendement op tienjaars overheidsobligaties
(in % per jaar)

3,1

2,9

2,8

3,0

0,0

0,0

-0,1

-0,1

Toelichting: Bijstellingen worden uitgedrukt in procenten, behalve bij groeipercentages en procenten per jaar, dan worden procentpunten gehanteerd. Bijstellingen van groeicijfers en rentevoeten worden berekend aan de hand van cijfers die zijn afgerond tot op één decimaal, terwijl bijstellingen die worden gerapporteerd als een procentuele verandering worden berekend op basis van niet-afgeronde cijfers. De technische aannames met betrekking tot de grondstoffenprijzen en de rente in het eurogebied zijn gebaseerd op de marktverwachtingen, met als afsluitingsdatum 16 augustus 2024. Voor olie worden de prijzen op de spot- en termijnmarkten van ruwe Brent-olie aangehouden. Voor gas worden de prijzen op de Nederlandse TTF-spot- en futuresmarkt voor gas gehanteerd. De elektriciteitsprijzen hebben betrekking op de gemiddelde groothandelsprijs voor spot- en futurescontracten voor de vijf grootste eurolanden. Voor de ‘synthetische’ prijs van futurescontracten voor emissierechten in het EU-emissiehandelssysteem wordt de lineair geïnterpoleerde waarde aan het einde van de maand van de twee dichtstbij liggende futures op de European Energy Exchange (ETS-futures) gehanteerd. Van de maandprijzen van de futurescontracten wordt vervolgens het gemiddelde genomen om te komen tot de prijs op jaarbasis. Voor het beloop van de grondstoffenprijzen worden de termijnmarkten in de tien werkdagen tot en met de afsluitingsdatum genomen. Verder wordt aangenomen dat de bilaterale wisselkoersen gedurende de projectieperiode onveranderd blijven op het gemiddelde niveau van de tien werkdagen tot en met de afsluitingsdatum. De aannames voor de nominale rendementen op tienjaars overheidsobligaties in het eurogebied zijn gebaseerd op het gemiddelde rendement op tienjaars obligaties van de landen, gewogen aan de hand van de jaarlijkse bbp-cijfers. Wanneer de benodigde gegevens voorhanden zijn worden de landspecifieke nominale rendementen op tienjaars overheidsobligaties gedefinieerd als het rendement op referentieobligaties met een looptijd van tien jaar, verlengd met de termijnpariteitsrendementen (forward par yields) die op de afsluitingsdatum worden afgeleid van de landspecifieke rendementscurves. Voor de overige landen worden de landspecifieke rendementen op tienjaars overheidsobligaties gedefinieerd als het rendement op tienjaars referentieobligaties dat wordt verlengd door een constante spread (per de afsluitingsdatum) aan te houden ten opzichte van de technische aanname voor de risicovrije lange rente in het eurogebied.

3 De reële economie

De economische bedrijvigheid in het eurogebied begon zich in de eerste helft van 2024 te herstellen, na gedurende heel 2023 over het algemeen vlakke en lusteloze groei te hebben vertoond (Grafiek 1).[4] Volgens de flashraming van Eurostat werd de groei op kwartaalbasis van 0,3% in het eerste kwartaal geëvenaard in het tweede kwartaal. Wel werd de raming voor het tweede kwartaal na de afronding van de projecties van september neerwaarts bijgesteld tot 0,2%. De cijfers voor het tweede kwartaal bleven achter bij de projecties van juni 2024. Dit kwam door een lager dan verwachte groei van de particuliere consumptie en van de investeringen, en ook zwakkere voorraden, ondanks een sterker dan verwachte bijdrage van het handelssaldo. De toegevoegde waarde in de industrie is in het eerste kwartaal van 2024 waarschijnlijk afgenomen, terwijl de toegevoegde waarde in de dienstensector bleef toenemen.

Grafiek 1

Groei reëel bbp in het eurogebied

(procentuele mutaties van kwartaal op kwartaal, voor seizoensinvloeden en het aantal werkdagen gecorrigeerde kwartaalcijfers)

Toelichting: Historische gegevens kunnen afwijken van de meest recente Eurostat-publicaties. De verticale lijn geeft het begin van de huidige projectieperiode aan. De marge rond de centrale projecties verschaft een maatstaf voor de mate van onzekerheid en is symmetrisch geconstrueerd. Deze marge is gebaseerd op eerdere voorspellingsfouten en gecorrigeerd voor uitschieters. De bandbreedtes, van donker naar licht, geven met een waarschijnlijkheid van 30%, 60% en 90% weer dat de uitkomst voor de reële bbp-groei binnen de aangegeven intervallen ligt. Zie voor meer informatie het kader Illustratie van de onzekerheid over de projecties in de door medewerkers van de ECB samengestelde macro-economische projecties voor het eurogebied van maart 2023.

De groei van het reële bbp zal in de tweede helft van 2024 naar verwachting vertragen en uitkomen op een lager niveau dan in de projecties van juni was voorzien. De meer gematigde vooruitzichten zijn toe te schrijven aan het aanhoudend lage peil van de voor de bedrijvigheid relevante enquête-indicatoren, zoals de Purchasing Managers’ Index (PMI) en de indicatoren van het ondernemers- en consumentenvertrouwen uit enquêtes van de Europese Commissie. Vooral de verzwakking van de verwerkende industrie sprong eruit; de PMI voor de productie in de verwerkende industrie bedroeg voor augustus 45,8. De voornaamste oorzaak hiervan was de zwakke vraag, vooral in Duitsland. Tegelijkertijd lijkt de bedrijvigheid in de dienstensector krachtig toe te nemen – deels door de tijdelijke impuls van de Olympische Spelen in Parijs – zoals blijkt uit de PMI-indicator voor de dienstensector van 52,9 in augustus. De verwachting is dat het reële bbp in het derde en vierde kwartaal met 0,2% stijgt, in beide gevallen 0,2 procentpunt lager dan de projecties van juni.

Op middellange termijn zal het reële bbp naar verwachting groeien in een tempo dat vergelijkbaar is met het historische gemiddelde, ondersteund door stijgende reële inkomens, een aantrekkende buitenlandse vraag en het wegebben van het remmende effect vanuit het monetaire beleid. De aanhoudende groei van de reëel besteedbare inkomens ondersteunt de consumptieve bestedingen en zou in de tweede helft van 2024 de belangrijkste motor achter de groei moeten worden, zij het in mindere mate dan in de projecties van juni werd voorzien. Ook de bestedingen van huishoudens profiteren naar verwachting van de veerkrachtige arbeidsmarkt, het geleidelijk toenemende consumentenvertrouwen en de afnemende onzekerheid, ondanks de momenteel hoge neiging tot sparen. De bedrijfsinvesteringen blijven op korte termijn zwak, deels als gevolg van toegenomen politieke onzekerheid. Daarna wordt echter in een herstel voorzien doordat de druk vanuit het beëindigde verkrappende monetaire beleid afneemt, en er steun komt vanuit zowel de binnenlandse als buitenlandse vraag. Ook de uitvoergroei zal door de buitenlandse vraag worden gestimuleerd. De verwachting voor de investeringen in woningen is eerst nog een krimp in 2024 en 2025, maar daarna een herstel, vergelijkbaar met het verloop dat in de projecties van juni is geschetst. De normalisering van de voorraadcyclus levert in de tweede helft van 2024 een min of meer neutrale bijdrage aan de groei, terwijl die bijdrage rond de jaarwisseling nog duidelijk negatief was. Ondanks een voorziene verkrapping van de begrotingskoers gedurende de projectieperiode, gaan de overheidsconsumptie en -investeringen naar verwachting positief bijdragen aan de bbp-groei.

Het sterk negatieve effect op de groei vanuit het financieringsklimaat, met name het hoge rentepeil, houdt aan maar ebt weg gedurende de projectieperiode. De effecten van het tussen december 2021 en september 2023 gevoerde verkrappende monetaire beleid blijven doorwerken in de reële economie, wat van invloed is op de groeivooruitzichten, met name voor 2024.[5] Na de verlaging van de beleidsrente in juni 2024 en op basis van de marktverwachtingen voor het toekomstige rentebeloop op de afsluitdatum voor de projecties (Kader 1), zullen de negatieve effecten van het monetaire beleid op de economische groei naar verwachting in de loop van 2024 geleidelijk wegebben. Hoewel er grote onzekerheid bestaat over de omvang en de duur van deze negatieve effecten, zouden ze tegen 2026 geen rol van betekenis meer moeten spelen.

Ten opzichte van de projecties van juni 2024 is de groei van het reële bbp in elk jaar van de projectieperiode naar beneden bijgesteld met 0,1 procentpunt (Tabel 3 en Grafiek 2). De historische gegevens van het reële bbp zijn voor de tweede helft van 2023 naar boven bijgesteld, waardoor de doorwerking hiervan in 2024 hoger is. Dit werd echter ruimschoots gecompenseerd door neerwaartse bijstellingen van de driemaandelijkse groeicijfers voor 2024. Op componentniveau zijn de particuliere consumptie en de investeringen voor 2024 naar beneden bijgesteld. Hoewel het uitvoersaldo naar boven is bijgesteld (voornamelijk naar aanleiding van actuele cijfers), is de groei van de uitvoer in de tweede helft van 2024 naar beneden bijgesteld vanwege aanhoudende problemen op het gebied van concurrentievermogen. De neerwaartse bijstelling voor 2025 vloeit volledig voort uit de overloopeffecten van de bijstellingen in de tweede helft van 2024. Voor 2026 houdt de verandering echter voornamelijk verband met een neerwaartse bijstelling van de groei van de particuliere consumptie door een iets zwakker herstel dan eerder verwacht, en een lichte neerwaartse bijstelling van de bijdrage van het handelssaldo.

Grafiek 2

Reëel bbp van het eurogebied – uitgesplitst naar belangrijkste uitgavencomponenten

a) Projecties september 2024

b) Bijstellingen t.o.v. de projecties van juni 2024

(mutaties in procenten per jaar, bijdragen in procentpunten)

(bijstellingen en bijdragen in procentpunten)

Toelichting: De gegevens zijn gecorrigeerd voor seizoensinvloeden en het aantal werkdagen. Historische cijfers kunnen afwijken van die in de meest recente Eurostat-publicaties wanneer er na de afsluitingsdatum van de projecties nog gegevens gepubliceerd zijn. De verticale lijn geeft het begin van de projectieperiode aan. Bijstellingen worden berekend op basis van niet afgeronde cijfers. De groei van het reële bbp is, in afgeronde cijfers, in elk jaar van de projectieperiode met -0,1 procentpunt bijgesteld.

Tabel 3

Projecties voor het reële bbp, de handel en de arbeidsmarkt

(mutaties in procenten per jaar, tenzij anders aangegeven; bijstellingen in procentpunten)

September 2024

Bijstellingen t.o.v. juni 2024

2023

2024

2025

2026

2023

2024

2025

2026

Reëel bbp

0,5

0,8

1,3

1,5

-0,1

-0,1

-0,1

-0,1

Particuliere consumptie

0,7

0,8

1,4

1,5

0,1

-0,4

-0,3

-0,1

Overheidsconsumptie

1,0

1,2

1,1

1,1

0,2

0,0

0,0

0,0

Investeringen

1,2

-0,5

1,2

2,1

-0,1

-0,6

-0,3

0,1

Uitvoer1)

-0,3

1,2

2,6

3,0

0,6

-0,1

-0,3

-0,1

Invoer1)

-1,1

0,0

2,8

3,3

0,3

-0,5

-0,4

0,0

Bijdrage aan het bbp van:

Binnenlandse vraag

0,8

0,6

1,2

1,5

0,0

-0,3

-0,2

0,0

Uitvoersaldo

0,4

0,7

0,0

0,0

0,1

0,3

0,0

-0,1

Voorraadmutaties

-0,7

-0,4

0,1

0,0

-0,2

0,1

0,1

0,0

Reëel besteedbaar inkomen

1,1

2,8

0,8

0,8

-0,1

0,9

-0,3

-0,4

Spaarquote huishoudens
(% van besteedbaar inkomen)

13,4

14,9

14,5

14,0

-1,1

-0,1

0,0

-0,2

Lopende rekening (% bbp)

1,5

2,6

2,7

2,7

-0,1

-0,2

-0,2

-0,2

Beroepsbevolking2)

1,4

0,8

0,4

0,4

0,0

0,0

0,0

-0,1

Werkloosheidspercentage

6,5

6,5

6,5

6,5

0,0

0,0

0,0

0,2

Toelichting: Voor het reële bbp en de componenten daarvan is uitgegaan van voor werkdagen en seizoensinvloeden gecorrigeerde gegevens. Historische cijfers kunnen afwijken van die in de meest recente Eurostat-publicaties wanneer er na de afsluitingsdatum van de projecties nog gegevens gepubliceerd zijn. Bijstellingen worden berekend op grond van afgeronde gegevens. De gegevens kunnen, eveneens op kwartaalbasis, worden gedownload uit de database met macro-economische projecties op de website van de ECB.
1) De invoer- en uitvoercijfers omvatten ook de handel binnen het eurogebied.
2) De werkgelegenheidscijfers hebben betrekking op het aantal werkenden.

Ondanks de recente zwakte zal de particuliere consumptie naar verwachting nog steeds de belangrijkste groeiaanjager op middellange termijn zijn, ondersteund door een robuuste groei van de loonsom als gevolg van stijgende lonen en dalende inflatie. De groei van de particuliere consumptie stelde in de eerste helft van 2024 teleur doordat hoger dan verwachte inkomens anders dan uit arbeid bijdroegen aan een hoger dan verwachte toename van de besparingen ten opzichte van de projecties van juni. De groei van de bestedingen van huishoudens zou echter moeten toenemen van ongeveer 0,8% op jaarbasis in 2023-2024 tot ongeveer 1,5% in 2025-2026, ruim boven het gemiddelde van vóór de pandemie van 1,2%. Het herstel vloeit voort uit een stijging van het reëel besteedbaar inkomen, voornamelijk door de sterke loongroei en robuuste, doch matigende, inkomens anders dan uit arbeid (vooral inkomens van zelfstandigen en uit financiële activa). Op middellange termijn zwakt de groei van de reële inkomens naar verwachting af doordat aan de inhaalslag van de reële lonen een einde komt. Tegelijkertijd zou de groei van de particuliere consumptie moeten profiteren van een veronderstelde afname van de onzekerheid in 2025-2026, wat een daling van de spaarquote ondersteunt door een geleidelijke normalisering van het bestedingsgedrag van consumenten. Ten opzichte van de projecties van juni 2024 is de groei van de particuliere consumptie voor 2024 met 0,4 procentpunt naar beneden bijgesteld. Deze bijstelling vloeit voort uit het lager dan verwachte verloop in de eerste twee kwartalen en het tragere tempo van herstel daarna, wat ook doorwerkt in 2025. Voor 2025 komt dit neer op een neerwaartse bijstelling met 0,3 procentpunt, mede als gevolg van de iets gematigdere groei van het reëel besteedbaar inkomen en de verwachte tragere normalisering van het bestedingsgedrag van huishoudens. Deze vertraagde normalisering is ook de belangrijkste reden waarom de projectie voor 2026 met 0,1 procentpunt neerwaarts is bijgesteld. Deze bijstellingen sluiten aan bij de enquêtegegevens van de Europese Commissie over de verwachte besparingen door consumenten in de komende twaalf maanden. De afgelopen kwartalen hebben de consumentenbesparingen steeds een toename laten zien.

De investeringen in woningen zullen naar verwachting in 2024 verder dalen, om vervolgens in de loop van 2025 langzaam te herstellen. De oorzaken hiervoor zijn het geleidelijk wegebben van de negatieve effecten van de krappere financieringsvoorwaarden en de aanhoudende stijging van de reële inkomens van huishoudens. De investeringen in woningen zijn in het tweede kwartaal waarschijnlijk blijven dalen als gevolg van de aanhoudend zwakke vraag naar woningen, die werd versterkt door het vervallen van een sterke fiscale prikkel in Italië. Een herstel van de investeringen in woningen wordt pas voorzien vanaf de tweede helft van 2025, wanneer de hypotheekrente naar verwachting licht daalt en de inkomens van huishoudens toenemen. Al met al wordt voor 2024 een verdere aanzienlijke daling voorzien, die negatief doorwerkt in de groei op jaarbasis in 2025. Vervolgens zullen in 2026 de investeringen in woningen voor het eerst sinds 2022 op jaarbasis toenemen.

Het groeitempo van de bedrijfsinvesteringen zal gematigd zijn maar gedurende de projectieperiode versnellen door een aantrekkende vraag, het wegvallen van de effecten van de ongunstige financieringsvoorwaarden en stijgende groene en digitale investeringen. Hoewel verhoogde beleidsonzekerheid naar verwachting de investeringen op korte termijn wat tempert, nemen de investeringen geleidelijk toe in lijn met de verwachting van een aantrekkende binnenlandse en buitenlandse vraag en een verbeterd winstklimaat. Het herstel in 2026 wordt ondersteund doordat de remmende werking van de krappe financieringsvoorwaarden wegebt, alsook door de stimulerende werking van groene en digitale investeringen met de start van het Next Generation EU (NGEU)-programma en vanuit particuliere fondsen. De groei van de externe financiering van bedrijven neemt in dit verband gedurende de projectieperiode naar verwachting geleidelijk toe. Deze ontwikkeling vloeit voort uit de verwachte versterkte economische bedrijvigheid, een verwachte daling van de bancaire rente, een lager overschot aan kasmiddelen en verbeterde bedrijfsbalansen.

Na een sterke opleving in het eerste kwartaal van 2024 neemt de groei van de uitvoer uit het eurogebied naar verwachting af, om daarna gematigd aan te trekken tot een naar historische maatstaven gedrukt niveau. De opleving in het eerste kwartaal kwam grotendeels voort uit de uitvoer van diensten, deels als gevolg van volatiele cijfers uit Ierland. Afgezien daarvan is de prognose echter een groeivertraging van de totale uitvoer in het tweede kwartaal, in overeenstemming met het negatieve signaal uit de meest recente enquête-indicatoren voor de uitvoerorders in de verwerkende industrie en de dienstensector.[6] De vooruitzichten voor de uitvoer op korte termijn zijn verslechterd als gevolg van de lichte appreciatie van de euro, aanhoudende problemen op het gebied van concurrentievermogen en de iets hogere gasprijs, ondanks een geringe opwaartse bijstelling van de buitenlandse vraag. Factoren die het concurrentievermogen van het eurogebied drukken, zoals de energieschok en kwesties die verband houden met prijsgebonden en niet-prijsgebonden elementen van het concurrentievermogen, blijven de uitvoer uit het eurogebied namelijk afremmen. Pas begin 2025 wordt daarom een geleidelijk herstel van de uitvoergroei voorzien, zij het in een tempo onder het historische gemiddelde. Ook de invoergroei zal naar verwachting op korte termijn gematigd zijn, na tegenvallende gegevens over de binnenlandse investeringen. Het groeitempo komt dan ook naar verwachting iets onder het langjarig gemiddelde uit. Al met al zal de groeibijdrage vanuit het handelssaldo, die in de eerste helft van 2024 nog positief was, gedurende de projectieperiode grotendeels neutraal zijn (Grafiek 2). Dit cijfer is voor 2024 naar boven bijgesteld als gevolg van wijzigingen in de gegevens uit het verleden. In de cijfers voor de periode daarna is echter niet veel gewijzigd.

De arbeidsmarkt blijft veerkrachtig, hoewel de groei van de werkgelegenheid in vergelijking met de afgelopen jaren zal vertragen. De werkgelegenheid steeg in het tweede kwartaal van 2024 met 0,2%, iets hoger dan verwacht. Gedurende de projectieperiode wordt een tamelijk gematigd groeitempo van 0,1% per kwartaal voorzien. Op jaarbasis neemt de groei van de werkgelegenheid af van 1,4% in 2023 tot 0,8% in 2024, om vervolgens te stabiliseren op 0,4% in 2025 en 2026. Dit omvat een lichte neerwaartse bijstelling met 0,1 procentpunt voor 2026 in vergelijking met de vorige projecties. Het verloop van de werkgelegenheid (Grafiek 3) weerspiegelt de aanname dat conjuncturele factoren die de werkgelegenheid recent meer dan gewoonlijk hebben ondersteund – zoals aanzienlijke tekorten aan arbeidskrachten, hoge winstgroei, zwakke reële lonen en een robuuste groei van de beroepsbevolking – geleidelijk zullen wegebben.[7]

Grafiek 3

Werkgelegenheid

(index, 2022 = 100)

Toelichting: De verticale lijn geeft het begin van de projectieperiode aan.

De groei van de arbeidsproductiviteit zal gedurende de projectieperiode toenemen. Het conjunctuurpad van de economie gedurende de projectieperiode en de verwachte vertraging van de eerder nog sterke werkgelegenheidsgroei maken dat de productiviteit naar verwachting aantrekt. De groei van de arbeidsproductiviteit per werkende viel in het tweede kwartaal van 2024 echter tegen. Dit cijfer is in de tweede helft van 2024 naar beneden bijgesteld als gevolg van een trager conjunctureel herstel in vergelijking met de vorige projecties. De productiviteitsgroei van 0,9% in 2025 en 1,1% in 2026 is relatief sterk, bijna het dubbele van het historische gemiddelde van 0,6% per jaar in de periode 2000-2019. Dit moet echter wel worden bezien tegen de achtergrond van de stagnerende gemiddelde productiviteitsgroei op jaarbasis van 0,3% tussen 2020 en 2023, wat resulteert in een aanzienlijk negatieve afwijking tussen de trend en het werkelijke productiviteitsniveau (Grafiek 4). De conjuncturele factoren die in het recente verleden de werkgelegenheidsgroei hebben ondersteund, zullen naar verwachting geleidelijk wegvallen, wat resulteert in een conjuncturele opleving van de productiviteitsgroei. Desondanks kunnen structurele factoren het tempo van de productiviteitsgroei in 2025 en 2026 beperken. Dit zijn onder andere de geleidelijke herverdeling van de economische bedrijvigheid naar de dienstensector, de kosten van de groene transitie, een langdurigere negatieve doorwerking van de energieprijsschok, een trager dan verwachte toepassing van zeer innovatieve AI-technologieën en demografische ontwikkelingen (vergrijzing en pensionering van bepaalde groepen babyboomers).

Grafiek 4

Arbeidsproductiviteit per werkende

a) Arbeidsproductiviteit

(index, 2022 = 100)

b) Groei van de arbeidsproductiviteit

(mutaties in procenten per jaar)

Toelichting: De verticale lijnen geven het begin van de projectieperiode aan. De historische gemiddelden en geraamde trends van vóór de pandemie zijn verkregen aan de hand van gegevens over de periode 2000-2019.

De werkloosheid blijft naar verwachting relatief stabiel (Grafiek 5). Gemiddelde komt dit percentage uit op 6,5% in elk jaar van de projectieperiode. Het beloop van de werkloosheid is op hoofdlijnen onveranderd gebleven sinds de projecties van juni, maar voor 2026 licht opwaarts bijgesteld met 0,2 procentpunt, onder andere vanwege de minder sterke werkgelegenheidsgroei in dat jaar en de iets zwakkere groeivooruitzichten.

Grafiek 5

Werkloosheid

(in procenten van de beroepsbevolking)

Toelichting: De verticale lijn geeft het begin van de projectieperiode aan.

4 Vooruitzichten voor de overheidsfinanciën

De begrotingskoers van het eurogebied verkrapt naar verwachting gedurende de projectieperiode, vooral in 2024, maar minder dan in de projecties van juni 2024 werd voorzien (Tabel 4). Na een lichte opwaartse bijstelling voor 2023 wordt in 2024 een aanzienlijk krappere begrotingskoers voorzien, met name door de beëindiging van een groot deel van de maatregelen voor energie- en inflatiesteun. De verwachting is dat de begrotingskoers, in een weliswaar veel trager tempo, ook in 2025 en 2026 blijft verkrappen. Dit is het gevolg van een verdere afbouw van de resterende steunmaatregelen voor energie, verhogingen van directe belastingen en sociale verzekeringspremies en een tragere groei van de budgettaire overdrachten. Deze effecten worden deels gecompenseerd door toegenomen overheidsconsumptie en investeringen. In vergelijking met de projecties van juni 2024 pakken de begrotingskoers en discretionaire begrotingsmaatregelen in het eurogebied in 2024-2025 minder verkrappend uit. Dit is het gevolg van de lagere veronderstelde consolidatie in sommige landen en de verlenging en/of invoering van budgettaire steunmaatregelen in enkele andere landen, zoals vastgelegd in de door overheden goedgekeurde ontwerpbegrotingen voor 2025. In afwachting van de aankondiging van de begrotingsplannen voor 2025 in de meeste landen van het eurogebied en de tenuitvoerlegging van het herziene EU-kader voor economische governance zijn de begrotingsaannames momenteel nog steeds met aanzienlijke onzekerheid omgeven.

Tabel 4

Begrotingsvooruitzichten voor het eurogebied

(in procenten bbp; bijstellingen in procentpunten)

September 2024

Bijstellingen t.o.v. juni 2024

2023

2024

2025

2026

2023

2024

2025

2026

Begrotingskoers1)

0,0

0,5

0,1

0,3

0,1

-0,2

-0,2

0,0

Algeheel begrotingssaldo overheid

-3,6

-3,3

-3,2

-3,0

0,0

-0,2

-0,4

-0,4

Structureel begrotingssaldo 2)

-3,7

-3,2

-3,2

-3,0

-0,1

-0,2

-0,5

-0,4

Bruto-overheidsschuld

88,2

88,5

89,3

89,8

-0,3

0,1

0,7

1,2

1) De koers van het begrotingsbeleid wordt afgemeten aan de mutatie in het voor conjunctuurinvloeden gecorrigeerde primaire saldo na aftrek van overheidssteun aan de financiële sector. De cijfers aan de inkomstenkant zijn tevens gecorrigeerd voor de verwachte subsidies in het kader van het Next Generation EU (NGEU)-programma. Een negatief (positief) cijfer impliceert een versoepeling (verkrapping) van de begrotingskoers.
2) Berekend als het overheidssaldo onder aftrek van voorbijgaande conjunctuureffecten en maatregelen die volgens de definitie van het Europees Stelsel van centrale banken als tijdelijk worden beschouwd.

Het begrotingssaldo van het eurogebied zal gedurende de projectieperiode naar verwachting verbeteren, zij het minder dan in juni, maar de schuldquote zal toenemen. Het tekort van het eurogebied zal naar verwachting dalen tot de referentiewaarde van 3% van het bbp in 2026. Dit is voornamelijk het gevolg van een lager voor conjunctuurinvloeden gecorrigeerd primair tekort gedurende de hele projectieperiode, met name in 2024, dat naar verwachting de stijging van de rentebetalingen zal compenseren. De conjuncturele component zal, zo is de projectie, globaal genomen ongewijzigd blijven. Vergeleken met de projecties van juni is het begrotingssaldo voor de gehele periode neerwaarts bijgesteld, voornamelijk als gevolg van de hierboven beschreven verandering in de discretionaire begrotingsmaatregelen en negatieve samenstellingseffecten. Deze effecten hebben te maken met neerwaartse herzieningen van fiscaal zwaar belaste categorieën, zoals de loonsom en de nominale particuliere consumptie. De geraamde schuldquote van het eurogebied vertoont gedurende de projectieperiode een stijgende lijn doordat aanhoudende (zij het dalende) primaire tekorten en positieve tekort-schuldcorrecties de gunstige rente/groei-ecarts meer dan compenseren. Vergeleken met de projecties van juni is de schuldquote opwaarts bijgesteld als gevolg van de grotere primaire tekorten en de iets hogere rente/groei-ecarts.

5 Prijzen en kosten

De totale HICP-inflatie zal naar verwachting licht toenemen in het laatste kwartaal van 2024, alvorens te dalen naar 2,2% in 2025 en 1,9% in 2026 (Grafiek 6). Voor de totale HICP-inflatie wordt na een dip in september gedurende de rest van het jaar een stijgende lijn voorzien, voornamelijk door basiseffecten van de energieprijzen, voordat deze weer gaat dalen. Verwacht wordt dat de HICPX-inflatie gedurende de rest van 2024 grotendeels stabiel blijft rond 3%, alvorens begin 2025 te dalen onder invloed van de dienstencomponent. Al met al betekent dit dat het langzame desinflatoire traject van de totale inflatie wordt voortgezet. Naar verwachting wordt de inflatiedoelstelling van 2% nog steeds in het vierde kwartaal van 2025 bereikt, overeenkomstig de projecties van juni 2024.

Grafiek 6

HICP-inflatie in het eurogebied

(mutaties in procenten per jaar)

Opmerkingen: De verticale lijn geeft het begin van de huidige projectieperiode aan. De marge rond de centrale projecties verschaft een maatstaf voor de mate van onzekerheid en is symmetrisch geconstrueerd. Deze marge is gebaseerd op eerdere voorspellingsfouten en gecorrigeerd voor uitschieters. De bandbreedtes, van donker naar licht, geven met een waarschijnlijkheid van 30%, 60% en 90% weer dat de uitkomst voor de HICP-inflatie binnen de aangegeven intervallen ligt. Zie voor meer informatie het kader Illustratie van de onzekerheid over de projecties in de door medewerkers van de ECB samengestelde macro-economische projecties voor het eurogebied van maart 2023.

Na enige volatiliteit in de komende kwartalen zal de energie-inflatie naar verwachting op middellange termijn gematigd zijn. De energie-inflatie duikt naar verwachting in het derde kwartaal van 2024 opnieuw onder de nullijn, alvorens tegen eind 2024 weer positief te worden, voornamelijk als gevolg van basiseffecten voor brandstoffen. Ook in de eerste helft van 2025 zal de energie-inflatie nog wat volatiel zijn, met onder andere een stijging in januari door de intrekking van enkele nu nog actieve energiegerelateerde begrotingsmaatregelen[8]. De totale brandstofinflatie blijft naar verwachting gedurende de hele projectieperiode negatief door de dalende curve van de olieprijsfutures. Dit wordt deels gecompenseerd door de positieve gas- en elektriciteitsinflatie, waaronder enkele opwaartse effecten van klimaatgerelateerde begrotingsmaatregelen. Al met al zal de energie-inflatie naar verwachting gematigd zijn en in 2025 en 2026 vrijwel geen bijdrage leveren aan de totale HICP (Grafiek 7, paneel a en Grafiek 8).

De voedselinflatie blijft naar verwachting op korte termijn vrijwel onveranderd, en zal daarna licht dalen als gevolg van gematigde veranderingen in de inputkosten (Grafiek 7, paneel b). De voedselinflatie daalde geleidelijk tot 2,3% in juli, grotendeels als gevolg van afnemende druk op het productieproces doordat de effecten van eerdere schokken in de prijzen van energie en voedingsgrondstoffen wegebden. Eind 2024 wordt een lichte stijging van de voedselinflatie voorzien. In de eerste drie kwartalen van 2025 blijft deze naar verwachting grotendeels stabiel rond 2,5%, onder invloed van de inflatie van bewerkte voedingsmiddelen, om vervolgens te dalen tot gemiddeld 2,1% in 2026, mede door de veronderstelde gematigde prijsontwikkelingen van voedingsgrondstoffen.

Tabel 5

Prijzen- en kostenontwikkelingen voor het eurogebied

(mutaties in procenten per jaar; bijstellingen in procentpunten)

September 2024

Bijstellingen t.o.v. juni 2024

2023

2024

2025

2026

2023

2024

2025

2026

HICP

5,4

2,5

2,2

1,9

0,0

0,0

0,0

0,0

HICP exclusief energie

6,3

2,9

2,4

2,0

0,0

0,1

0,1

-0,1

HICP exclusief energie en voedingsmiddelen

4,9

2,9

2,3

2,0

0,0

0,1

0,1

0,0

HICP-inflatie exclusief energie, voedingsmiddelen en wijzigingen in de indirecte belastingen

5,0

2,8

2,3

2,0

0,0

0,1

0,1

0,0

HICP-energie-inflatie

-2,0

-1,4

1,1

0,6

0,0

-0,6

0,1

0,3

HICP-voedingsmiddelen

10,9

2,9

2,4

2,1

0,0

-0,1

-0,3

-0,1

Bbp-deflator

5,8

3,1

2,4

2,0

-0,2

-0,2

0,0

0,0

Invoerdeflator

-2,8

-0,4

1,7

1,8

0,1

-0,2

-0,3

-0,1

Loonsom per werknemer

5,3

4,5

3,6

3,2

0,1

-0,3

0,1

0,0

Productiviteit per werknemer

-0,9

0,0

0,9

1,1

0,0

-0,1

-0,1

0,0

Arbeidskosten per eenheid product

6,2

4,5

2,6

2,1

0,1

-0,2

0,1

0,0

Winst per eenheid product1)

5,7

0,2

1,6

1,6

-0,5

0,1

-0,3

0,0

Opmerkingen: Bijstellingen worden berekend aan de hand van afgeronde cijfers. De cijfers voor de bbp- en de invoerdeflator, de arbeidskosten per eenheid product, de loonsom per werknemer en de arbeidsproductiviteit zijn gecorrigeerd voor seizoensinvloeden en het aantal werkdagen. Historische cijfers kunnen afwijken van die in de meest recente Eurostat-publicaties wanneer er na de afsluitingsdatum van de projecties nog gegevens gepubliceerd zijn. De gegevens kunnen, eveneens op kwartaalbasis, worden gedownload uit de database met macro-economische projecties op de website van de ECB.
1) De winst per eenheid product wordt gedefinieerd als het bruto-exploitatieoverschot en het gemengd inkomen (gecorrigeerd voor het inkomen van zelfstandigen) per eenheid van het reële bbp.

Grafiek 7

Vooruitzichten voor de HICP-energie- en voedselinflatie

a) HICP-energie-inflatie

b) HICP-voedselinflatie

(mutaties in procenten per jaar)

(mutaties in procenten per jaar)

Toelichting: De verticale lijn geeft het begin van de huidige projectieperiode aan.

Grafiek 8

HICP-inflatie in het eurogebied – opsplitsing naar belangrijkste componenten

(mutaties in procenten per jaar, bijdragen in procentpunten)

Toelichting: De verticale lijn geeft het begin van de huidige projectieperiode aan.

De HICPX-inflatie matigt naar verwachting gedurende de projectieperiode tot gemiddeld 2,0% in 2026 (Grafiek 9). De daling van de HICPX-inflatie tot medio 2024 werd voornamelijk veroorzaakt door afzwakkende prijsstijgingen voor industriële goederen met uitzondering van energie (non-energy industrial goods – NEIG). De verwachting is echter dat de NEIG-inflatie eind 2024 enigszins stijgt. De diensteninflatie was hardnekkiger en bleef in de eerste helft van 2024 grotendeels stabiel rond de 4%. Naar verwachting blijft dat ook de rest van het jaar het geval. De verwachte matiging van de HICPX-inflatie in 2025 en 2026 heeft te maken met een geleidelijke afname van de diensteninflatie door het wegvallen van de heropeningseffecten na de pandemie en de uiteindelijke matiging van de arbeidskostendruk. De goedereninflatie blijft daarbij naar verwachting grotendeels in lijn met de historische gemiddelden. Het desinflatieproces voor de HICPX-inflatie weerspiegelt in bredere zin de aanhoudende neerwaartse druk door de verzwakkende indirecte effecten van eerdere energieprijsschokken, evenals de neerwaartse effecten van het verkrappende monetaire beleid, die onder andere via lagere loongroei nog steeds doorwerken.

Grafiek 9

HICP-inflatie in het eurogebied met uitzondering van energie en voedingsmiddelen

(mutaties in procenten per jaar)

Opmerkingen: De verticale lijn geeft het begin van de huidige projectieperiode aan. De marge rond de centrale projecties verschaft een maatstaf voor de mate van onzekerheid en is symmetrisch geconstrueerd. Deze marge is gebaseerd op eerdere voorspellingsfouten en gecorrigeerd voor uitschieters. De bandbreedtes, van donker naar licht, geven met een waarschijnlijkheid van 30%, 60% en 90% weer dat de uitkomst voor de HICPX-inflatie binnen de aangegeven intervallen ligt. Zie voor meer informatie het kader Illustratie van de onzekerheid over de projecties in de door medewerkers van de ECB samengestelde macro-economische projecties voor het eurogebied van maart 2023.

Vergeleken met de projecties van juni 2024 zijn de verwachtingen voor de totale HICP-inflatie onveranderd (Grafiek 10). Voor 2024 wordt de opwaartse bijstelling van de HICPX-inflatie gecompenseerd door een neerwaartse bijstelling van die voor energie en voedsel. De opwaartse bijstelling van de HICPX-inflatie in 2024 en 2025 wordt grotendeels verklaard door enkele verrassingen in de afgelopen maanden als gevolg van hogere HICP-diensteninflatiecijfers. Vanaf de tweede helft van 2025 is het verloop van de HICPX-inflatie op kwartaalbasis marginaal naar beneden bijgesteld. Dit is in overeenstemming met de neerwaartse herziening van het reële bbp en de lonen, alsook met de neerwaartse invloed van de appreciatie van de euro, die deels wordt gecompenseerd door indirecte effecten van hogere aannames voor de gasprijzen. De neerwaartse bijstelling van de HICP-voedselinflatie gedurende de gehele projectieperiode is voornamelijk toe te schrijven aan tegenvallende recente cijfers en lagere aannames voor de prijzen van voedingsgrondstoffen. Later in de projectieperiode wordt de energie-inflatie naar boven bijgesteld in overeenstemming met een opwaartse bijstelling van de aannames voor de groothandelsprijzen voor gas en elektriciteit (Kader 1).

Grafiek 10

Bijstellingen van de inflatieprojecties ten opzichte van de projecties van juni 2024

(in procentpunten)

Opmerkingen: Bijstellingen worden weergegeven op basis van niet-afgeronde cijfers. In afgeronde cijfers blijft de HICP-inflatie in elk jaar van de projectieperiode onveranderd.

De nominale loongroei zal volgens de projectie geleidelijk dalen, maar hoog blijven, waardoor de reële lonen snel kunnen terugkeren tot het niveau van vóór de scherpe stijging van de inflatie (Grafiek 11) De groei van de loonsom per werknemer bedroeg 4,7% in het eerste kwartaal van 2024 en is naar schatting verder gedaald tot 4,6% in het tweede kwartaal (0,5 procentpunt lager dan in de projecties van juni werd verwacht).[9] Volgens de ramingen blijft deze in de tweede helft van het jaar dalen, tot een gemiddelde van 4,5% in 2024, en gedurende de rest van de projectieperiode verder afzwakken. Niettemin blijft deze groei naar verwachting hoog in vergelijking met historische niveaus, door de nog altijd krappe arbeidsmarkten en de resterende inflatiecompensatie. Volgens de projectie stijgen de contractlonen in de rest van 2024 licht, alvorens geleidelijk te dalen in overeenstemming met de lagere inflatie. In 2026 bedraagt de groei van de loonsom per werknemer naar verwachting 3,2%, wat iets hoger is dan de som van de voorziene productiviteitsgroei en de HICP-inflatie. Vergeleken met de projecties van juni 2024 is de groei van de loonsom per werknemer voor 2024 met 0,3 procentpunt naar beneden bijgesteld vanwege verrassende gegevens in de eerste helft van het jaar. De reële lonen keren naar verwachting in het derde kwartaal van 2024 terug naar het niveau van begin 2022, in overeenstemming met de projecties van juni 2024, en kort daarna naar het niveau van begin 2021.

Grafiek 11

Loonsom per werknemer

(mutaties in procenten per jaar)

Toelichting: De verticale lijn geeft het begin van de huidige projectieperiode aan. Historische gegevens kunnen afwijken van de meest recente Eurostat-publicaties (zie voetnoot 9).

De groei van de arbeidskosten per eenheid product neemt volgens de projecties aanzienlijk af. De groei van de arbeidskosten per eenheid product is al gedaald van de historische pieken in 2023 naar een geschatte 4,7% in het tweede kwartaal van 2024.[10] Naar verwachting zal dit cijfer nog aanzienlijk verder dalen tot 2,1% in 2026. Dit komt voort uit de geschatte stijging van de productiviteitsgroei in combinatie met de daling van de loongroei. Niettemin blijft de groei van de arbeidskosten per eenheid product aanzienlijk boven het gemiddelde van 1,5% van vóór de pandemie liggen. Vergeleken met de projecties van juni 2024 is de groei van de arbeidskosten per eenheid product met 0,2 procentpunt naar beneden bijgesteld voor 2024 en met 0,1 procentpunt naar boven voor 2025, als gevolg van de bijstellingen van de loonsom per werknemer die in 2025 werden versterkt door een iets lagere productiviteitsgroei.

De daling van de binnenlandse prijsdruk, zoals afgemeten aan de groei van de bbp-deflator, zet volgens de projecties door, waarbij de winstgroei eerst als buffer dient voor hoge arbeidskostendruk en zich vervolgens herstelt (Grafiek 12). De groei op jaarbasis van de bbp-deflator is de afgelopen kwartalen sterk gedaald, naar 3,2% in het tweede kwartaal van 2024.[11] Deze daling houdt naar verwachting gedurende de rest van het jaar aan, tot gemiddeld 3,1% in 2024, alvorens meer geleidelijk af te nemen tot gemiddeld 2,0% in 2026. De groei van de winst per eenheid product bereikte eind 2022 een hoogtepunt en werd negatief in het tweede kwartaal van 2024.[12] De verwachting is dat deze gedurende heel 2024 onder de groei van de arbeidskosten per eenheid product blijft, wat betekent dat de winstmarges de relatief sterke groei van de arbeidskosten opvangen. Doordat de groei van de arbeidskosten per eenheid product afneemt en de groei van andere inputkosten ook beperkt blijft, zal de groei van de winst per eenheid product zich vanaf 2025 waarschijnlijk enigszins herstellen, mede dankzij het economisch herstel en de aantrekkende productiviteitsgroei. Vergeleken met de projecties van juni 2024 is de groei van de bbp-deflator naar beneden bijgesteld voor 2024, maar onveranderd gebleven voor 2025 en 2026. De winst per eenheid product is licht naar boven bijgesteld voor 2024 en met 0,3 procentpunt naar beneden voor 2025, wat de neerwaartse bijstelling van de arbeidskosten per eenheid product in 2024 en de marginale opwaartse bijstelling in 2025 compenseert.

Grafiek 12

Binnenlandse prijsdruk

a) bbp-deflator en componenten

b) bbp-deflator en componenten – bijstellingen t.o.v. de projecties van juni 2024

(mutaties in procenten per jaar, bijdragen in procentpunten)

(bijdragen in procentpunten)

Toelichting: De verticale lijn geeft het begin van de huidige projectieperiode aan.

Na een negatief jaarcijfer in 2024 blijft de invoerprijsinflatie in de laatste jaren van de projectieperiode onder de 2%. De groei van de invoerdeflator neemt naar verwachting toe van -2,8% in 2023 tot -0,4% in 2024,1,7% in 2025 en 1,8% in 2026. Deze is voor de gehele projectieperiode neerwaarts bijgesteld in overeenstemming met de bijstellingen van de uitvoerprijzen van concurrenten en de lichte appreciatie van de euro die volgt uit de technische aannames (Kader 1).

6 Scenario- en gevoeligheidsanalyses

Alternatieve energieprijsontwikkelingen

De toekomstige ontwikkeling van de prijzen van energiegrondstoffen blijven zeer onzeker. Mochten de prijzen van olie- en gasgrondstoffen zich anders ontwikkelen, dan zou dat een significante invloed hebben op de economische vooruitzichten, met name de inflatie. De projecties door medewerkers gaan uit van de in Kader 1 beschreven technische aannames. Deze gevoeligheidsanalyse biedt alternatieve neerwaartse en opwaartse ontwikkelingen op basis van het 25e en 75e percentiel van de van opties afgeleide neutrale waarschijnlijkheden voor zowel de olie- als de gasprijzen.[13] De alternatieve ontwikkelingen voor de olieprijzen zijn symmetrisch verdeeld rond het basisscenario, wat getuigt van grotendeels evenwichtige risico’s. De verdeling van de gasprijzen wijst daarentegen op opwaartse risico’s ten opzichte van de technische aannames (Grafiek 13). Dit heeft waarschijnlijk te maken met negatieve geopolitieke risico’s, waaronder de escalatie van de spanningen in het Midden-Oosten en de opmars van Oekraïense troepen op Russisch grondgebied. Daarnaast worden voor zowel olie als gas constante prijzen verondersteld. In alle gevallen wordt een synthetische energieprijsindex (een gewogen gemiddelde van de ontwikkeling van de olie- en gasprijzen) berekend. De macro-economische effecten worden beoordeeld aan de hand van modellen van de ECB en het Eurosysteem. De resultaten worden weergegeven in Tabel 6 en wijzen al met al op meer opwaartse dan neerwaartse risico’s voor de inflatie, en beperktere risico’s voor de bbp-groei.

Grafiek 13

Alternatieve ontwikkelingen voor de aannames voor energieprijzen

a) Olieprijsaanname

(USD/vat)

b) Gasprijsaanname

(EUR/MWh)

Bronnen: Morningstar en berekeningen van de ECB.
Toelichting: De van opties afgeleide waarschijnlijkheden van de olie- en gasprijzen zijn op 16 augustus 2024 afgeleid uit de marktnoteringen voor opties op ruwe olie van ICE Brent en gasfutures van Dutch TTF met vaste driemaandelijkse vervaldata.

Tabel 6

Alternatieve ontwikkelingen van de energieprijzen en de effecten daarvan op de reële bbp-groei en HICP-inflatie

Alternatief 1: 25e percentiel

Alternatief 2: 75e percentiel

Alternatief 3: constante prijzen

2024

2025

2026

2024

2025

2026

2024

2025

2026

(afwijkingen van het basisscenario, in procenten)

Olieprijs

-4,0

-14,1

-19,1

3,6

14,8

18,5

1,2

8,1

12,3

Gasprijs

-10,2

-19,8

-23,8

7,2

21,1

26,6

-2,4

-6,9

7,9

Synthetische energieprijsindex

-7,3

-16,8

-20,0

6,7

19,3

24,3

0,0

2,1

10,6

(afwijkingen t.o.v. groeicijfers basisscenario, in procentpunten)

Groei reëel bbp

0,0

0,1

0,1

0,1

-0,1

-0,1

0,0

0,0

0,0

HICP-inflatie

-0,2

-0,6

-0,3

0,3

0,8

0,4

0,0

0,1

0,3

Toelichting: In deze gevoeligheidsanalyse wordt gebruikgemaakt van een synthetische energieprijsindex, waarbij de termijnprijzen van olie en gas worden gecombineerd. Het 25e en het 75e percentiel hebben betrekking op de van opties afgeleide neutrale waarschijnlijkheden voor de olie- en gasprijzen op 16 augustus 2024. De constante olie- en gasprijzen zijn per dezelfde datum. De macro-economische effecten worden gerapporteerd als gemiddelden van een aantal macro-economische modellen van medewerkers van de ECB en het Eurosysteem.

Kader 2
Alternatieve scenario’s voor het consumentenvertrouwen en de gevolgen voor de economie

Deze scenarioanalyse verkent de risico’s waaraan de basisprojectie van september 2024 blootstaat als gevolg van potentiële schokken in het consumentenvertrouwen. De analyse kijkt naar recente ontwikkelingen en beoordeelt middels een empirisch model wat de gevolgen zijn van onverwachte veranderingen in het consumentenvertrouwen op de beslissingen van huishoudens ten aanzien van consumptie, investeringen in woningen en besparingen. Vervolgens wordt met behulp van het ECB-BASE-model onderzocht welke bredere gevolgen zulke alternatieve besparings- en bestedingsbeslissingen hebben voor de economische bedrijvigheid en de inflatie.

Het consumentenvertrouwen daalde fors na het uitbreken van de Russische oorlog tegen Oekraïne en is sindsdien, ondanks enig herstel, gematigd gebleven. Sinds begin 2022 heeft het consumentenvertrouwen in het eurogebied te kampen met een reeks ernstige economische schokken, waaronder snel stijgende energieprijzen en totale inflatie, een sterke verkrapping van het monetair beleid en toegenomen onzekerheid. Het vertrouwen bereikte daardoor in september 2022 een dieptepunt (Grafiek A, paneel b). Na deze aanvankelijk flinke daling is het consumentenvertrouwen de afgelopen kwartalen weliswaar hersteld, maar onder het niveau van vóór de oorlog gebleven. Samen met het wegebben van de gunstige effecten van de heropening van de economie heeft dit aanhoudend gematigde consumentenvertrouwen het uitzonderlijk sterke herstel van de consumptie en de investeringen in woningen na de pandemie afgeremd en juist geleid tot een stijging van de besparingen (Grafiek A, paneel a).

Grafiek A

Particuliere consumptie, investeringen in woningen, spaarquote en consumentenvertrouwen sinds 2022

a) Particuliere consumptie, investeringen in woningen en spaarquote

b) Consumentenvertrouwen en onzekerheid

(links: mutatie in procenten per jaar; rechts: aandeel in het bruto besteedbaar inkomen, percentage)

(gestandaardiseerd niveau)

Bronnen: Eurostat, Europese Commissie (Directoraat-Generaal Economische en financiële zaken, DG-ECFIN) en berekeningen van medewerkers van de ECB.
Toelichting: In paneel b) zijn de gegevens gestandaardiseerd voor de volledige beschikbare steekproef – van januari 1999 tot en met augustus 2024 voor het vertrouwen en van april 2019 tot en met juli 2024 voor de onzekerheid. De onderbroken blauwe lijn verwijst naar een projectie van het consumentenvertrouwen die aansluit bij de basisprojecties van het empirische model zoals in Grafiek B beschreven. De in de grafiek weergegeven alternatieve ontwikkelingen van het consumentenvertrouwen worden hieronder beschreven. De verticale lijn in paneel b) geeft het begin van de huidige projectieperiode aan. De meest recente waarnemingen betreffen het eerste kwartaal van 2024 voor paneel a) en augustus 2024 voor paneel b).

Uit een empirisch model blijkt dat onverwachte veranderingen in het consumentenvertrouwen aanzienlijke gevolgen hebben voor de particuliere consumptie, de investeringen in woningen en de spaarquote. Op basis van gegevens voor het eurogebied tussen het eerste kwartaal van 1999 en het vierde kwartaal van 2019 is een structureel Bayesiaans vector-autoregressiemodel (SBVAR) geschat. Hierin wordt rekening gehouden met het consumentenvertrouwen, de particuliere consumptie, de investeringen in woningen, de rente, het reëel besteedbaar inkomen en de deflator van de particuliere consumptie. Het model maakt gebruikt van een recursief identificatiesysteem om de effecten van schokken in het consumentenvertrouwen te ontwarren.[14] De invloed van een negatieve schok van één standaardafwijking in het consumentenvertrouwen leidt tot een daling van het besteedbaar inkomen en van de particuliere consumptie met respectievelijk ongeveer 0,8% en 0,6% op het dieptepunt na acht kwartalen. De overeenkomstige stijging van de spaarquote bereikt na zes kwartalen een piekniveau van ongeveer 0,9 procentpunt.[15] Ook de investeringen in woningen nemen na de ongunstige vertrouwensschok af, met een daling van 1,2% op het dieptepunt na ongeveer zeven kwartalen. Deze bevindingen geven aan dat een verslechtering van het consumentenvertrouwen de bestedingen en de investeringen van huishoudens aanhoudend drukt, en tegelijkertijd de neiging tot sparen stimuleert, onder andere vanuit voorzorgsmotief.

Grafiek B

De geschatte invloed van schokken in het consumentenvertrouwen op reëel besteedbaar inkomen, particuliere consumptie en investeringen in woningen

a) Reëel besteedbaar inkomen

b) Particuliere consumptie

c) Investeringen in woningen

(afwijking ten opzichte van het basisscenario in procenten)

(afwijking ten opzichte van het basisscenario in procenten)

(afwijking ten opzichte van het basisscenario in procenten)

Bronnen: Eurostat, DG-ECFIN en berekeningen van medewerkers van de ECB.
Toelichting: Het model wordt geraamd op basis van gegevens over het consumentenvertrouwen, de particuliere consumptie, de investeringen in woningen, de rente, het reëel besteedbaar inkomen en de deflator van de particuliere consumptie in het eurogebied tussen het eerste kwartaal van 1999 en het vierde kwartaal van 2019. De rente wordt berekend als een gemiddelde van de korte en lange overheidsrente. De variabelen worden in het model als ‘log levels’ opgenomen, met uitzondering van de rente. Het model hanteert vier ‘lags’. Er wordt uitgegaan van een Cholesky-identificatiesysteem met op de eerste plaats de deflator van de particuliere consumptie, gevolgd door het reëel besteedbaar inkomen, de particuliere consumptie, de investeringen in woningen, de rentetarieven en het consumentenvertrouwen. De in de grafiek getoonde reacties zijn genormaliseerd tot een schok met een daling van één standaardafwijking in het consumentenvertrouwen. De blauwe gebieden geven de 68%-betrouwbaarheidsintervallen aan. De effecten op de spaarquote worden berekend op basis van de modelmatige effecten van vertrouwensschokken op het reëel besteedbaar inkomen en de reële particuliere consumptie; de impliciete ontwikkelingen van de spaarquote worden weergegeven in Grafiek C.

Op basis van de empirische bevindingen worden in het ECB-BASE-model drie alternatieve ontwikkelingen van de spaarquote en de investeringen in woningen geschetst – die verschillende schokken in het consumentenvertrouwen vertegenwoordigen – teneinde de algemene effecten op de economische bedrijvigheid en de inflatie te beoordelen.[16][17] In het eerste scenario (lager vertrouwen) wordt aangenomen dat het consumentenvertrouwen in het vierde kwartaal van 2024 met één standaardafwijking verslechtert en vervolgens gematigd blijft (Grafiek A, paneel b). Een dergelijk scenario zou het gevolg kunnen zijn van toenemende geopolitieke onzekerheid en hardnekkigere druk door de nog altijd hoge financieringskosten. Dit scenario leidt vanuit voorzorgsmotief gedurende de rest van de periode tot een stijging van de spaarquote tot boven het basisscenario. De investeringen in woningen nemen daarbij af doordat huishoudens hun investeringsbeslissingen aanpassen aan de verslechterende vooruitzichten. In het tweede scenario (hoger vertrouwen) wordt daarentegen uitgegaan van een snellere verbetering van het consumentenvertrouwen ten opzichte van het basisscenario als gevolg van een positieve schok met een omvang van één standaarddeviatie in het vierde kwartaal van 2024. Aanleidingen voor een dergelijk scenario zijn bijvoorbeeld gunstigere vooruitzichten in verband met vertragende inflatie, veerkrachtige arbeidsmarkten, herstel van reële inkomens en een verdere afname van de onzekerheid onder consumenten. Het hogere consumentenvertrouwen vertaalt zich in een spaarquote die eind 2026 is gezakt tot het niveau van vóór de pandemie, en in hogere bestedingen en investeringen in woningen. Het derde scenario (tijdelijk lager vertrouwen) veronderstelt dat het consumentenvertrouwen in het vierde kwartaal van 2024 aanvankelijk met één standaardafwijking afneemt, maar in het derde kwartaal van 2025 weer in dezelfde mate herstelt. Dit resulteert in een spaarquote die aanvankelijk tot boven het niveau van het basisscenario stijgt, alvorens geleidelijk hiermee samen te vallen na de positieve vertrouwensschok in de tweede helft van 2025 (Grafiek C). Het ‘lager vertrouwen’-scenario leidt in 2025 en 2026 tot een respectievelijk 0,3 en 0,6 procentpunt lagere groei van het reële bbp dan in het basisscenario, bij een afname van de reële particuliere consumptie in 2025 met 0,4 procentpunt en in 2026 met 0,9 procentpunt ten opzichte van het basisscenario (Tabel A). Dit gaat gepaard met een negatief effect op de werkgelegenheidsgroei van 0,1 procentpunt in 2025 en 0,2 procentpunt in 2026. De HICP-inflatie zou in 2026 0,1 procentpunt lager uitkomen. Het ‘hoger vertrouwen’-scenario komt al met al neer op symmetrische positieve effecten op het bbp, de consumptie en de inflatie. De groei van het reële bbp vertoont in het ‘tijdelijk lager vertrouwen’-scenario in 2024-2026 een cumulatieve afwijking van ‑0,1 procentpunt ten opzichte van het basisscenario. Het effect voor de particuliere consumptie is groter en die voor de inflatie marginaal.

Grafiek C

Alternatieve ontwikkelingen van de spaarquote

(in procenten van het besteedbaar inkomen)

Toelichting: De alternatieve ontwikkelingen van de spaarquote zijn conform de impliciete ontwikkelingen op basis van de geraamde effecten van vertrouwensschokken op het reëel besteedbaar inkomen en de particuliere consumptie, zoals weergegeven in Grafiek B. Deze alternatieve ontwikkelingen worden in het ECB-BASE-model ingevoerd, samen met de modelmatig geraamde effecten van vertrouwensschokken op de investeringen in woningen. De lichtblauwe lijn in de grafiek geeft de gemiddelde spaarquote in 2019 weer.

Het nog altijd gematigde consumentenvertrouwen zal op korte termijn waarschijnlijk de bestedingen, investeringen en besparingen van huishoudens drukken. Toch blijft het consumentenvertrouwen in het eurogebied zich waarschijnlijk geleidelijk herstellen, ervan uitgaande dat verdere negatieve schokken uitblijven. De stuwende krachten achter dit herstel zijn de vertragende inflatie, veerkrachtige arbeidsmarkten, herstel van reële inkomens en afnemende onzekerheid onder consumenten. Tegelijkertijd zal het remmende effect van de nog steeds hoge financieringskosten waarschijnlijk nog enige tijd aanhouden en het tempo van het herstel van het consumentenvertrouwen temperen.

Tabel A

Invloed van schokken in consumentenvertrouwen op groei reëel bbp, HICP-inflatie en particuliere consumptie

(afwijking ten opzichte van het basisscenario in procentpunten)

Groei reëel bbp

Groei particuliere consumptie

HICP-inflatie

2024

2025

2026

Cumulatief

2024

2025

2026

Cumulatief

2024

2025

2026

Cumulatief

Scenario 1: Lager vertrouwen

0,0

-0,3

-0,6

-0,9

0,0

-0,4

-0,9

-1,4

0,0

0,0

-0,1

-0,1

Scenario 2: Hoger vertrouwen

0,0

0,3

0,5

0,9

0,0

0,4

0,9

1,4

0,0

0,0

0,1

0,1

Scenario 3: Tijdelijk lager vertrouwen

0,0

-0,3

0,1

-0,1

0,0

-0,4

0,1

-0,3

0,0

0,0

0,0

0,0

Bronnen: ECB-BASE en berekeningen van medewerkers van de ECB.
Toelichting: ECB-BASE-simulaties met behulp van de ‘projection update modality’ met exogene wisselkoersen en monetair en begrotingsbeleid. Daarnaast worden andere kanalen die de effecten van schokken in het consumentenvertrouwen kunnen versterken buiten beschouwing gelaten, zoals een overeenkomstig internationaal scenario of directe effecten via verwachtingen. Scenario 1, ‘lager vertrouwen’, laat de investeringen in woningen en spaarquote reageren op een positieve schok in het consumentenvertrouwen met één standaardafwijking, zoals weergegeven in Grafiek B. Scenario 2, ‘hoger vertrouwen’, kijkt naar de ontwikkelingen die samengaan met een negatieve schok van één standaardafwijking. Scenario 3, ‘tijdelijk lager vertrouwen’, laat de investeringen in woningen en de spaarquote reageren op een negatieve schok van één standaardafwijking, gevolgd door een positieve schok van dezelfde omvang vier kwartalen later. De reactie van de particuliere consumptie is in overeenstemming met de ECB-BASE-reactie. Alle cijfers worden gerapporteerd als afwijkingen in procentpunten van het basisscenario, en worden afgerond op één decimaal.

Kader 3
Vergelijking met prognoses door andere instellingen en de private sector

De door medewerkers van de ECB samengestelde projecties van september 2024 liggen grotendeels binnen de bandbreedte van andere prognoses wat betreft het bbp en de HICP-inflatie, en iets daarboven wat betreft de kerninflatie in 2024 en 2025. De groeiprojecties van medewerkers voor 2024 en 2025 vallen binnen een vrij nauwe bandbreedte van prognoses van andere instellingen en enquêtes van voorspellers uit de private sector, maar liggen iets boven de bandbreedte voor 2026. Wat betreft de HICP-inflatie in 2024 en 2025 liggen de projecties van medewerkers van de ECB aan de bovenkant van de bandbreedte. Voor 2026 komt de projectie van medewerkers van de ECB overeenkomstig andere voorspellers uit op 1,9%. Wat de HICP-inflatie exclusief energie en voedingsmiddelen betreft, liggen de projecties van medewerkers van de ECB voor zowel 2024 als 2025 iets boven de bandbreedte van andere prognoses.

Tabel

Vergelijking van recente prognoses voor de groei van het reële bbp en de HICP-inflatie voor het eurogebied

(mutaties in procenten per jaar)

Publicatiedatum

Bbp-groei

HICP-inflatie

HICP-inflatie m.u.v. energie en voedingsmiddelen

2024

2025

2026

2024

2025

2026

2024

2025

2026

Projecties ECB-medewerkers

September 2024

0,8

1,3

1,5

2,5

2,2

1,9

2,9

2,3

2,0

Consensus Economics

Augustus 2024

0,8

1,3

1,4

2,4

2,0

1,9

2,8

2,2

-

Survey of Professional Forecasters

Juli 2024

0,7

1,3

1,4

2,4

2,0

1,9

2,7

2,2

2,0

Internationaal Monetair Fonds

Juli 2024

0,9

1,5

-

2,4

2,1

-

-

-

-

Europese Commissie

Mei 2024

0,8

1,4

-

2,5

2,1

-

2,7

2,1

-

OESO

Mei 2024

0,7

1,5

-

2,3

2,2

-

2,6

2,1

-

Bronnen: Consensus Economics Forecasts, 15 augustus 2024 (de gegevens voor 2026 zijn ontleend aan de enquête van juli 2024); ECB Survey of Professional Forecasters, 19 juli 2024; IMF World Economic Outlook Update, 16 juli 2024; voorjaarsprognose 2024 van de Europese Commissie, 15 mei 2024; Economic Outlook van de OESO, 2 mei 2024.
Toelichting: Deze prognoses zijn niet direct met elkaar of met de door medewerkers van de ECB samengestelde macro-economische projecties vergelijkbaar, aangezien de prognoses op verschillende tijdstippen zijn opgesteld. Daarnaast maken ze gebruik van andere methoden om aannames af te leiden over de budgettaire, financiële en externe variabelen, waaronder de prijzen voor olie, gas en andere grondstoffen. In de door medewerkers van de ECB samengestelde macro-economische projecties worden voor het aantal werkdagen gecorrigeerde groeicijfers voor het reële bbp op jaarbasis gehanteerd, terwijl bij de Europese Commissie en het Internationaal Monetair Fonds de groeicijfers op jaarbasis niet zijn gecorrigeerd voor het aantal werkdagen per jaar. Bij de andere prognoses wordt niet aangegeven of de gegevens al dan niet worden gecorrigeerd voor het aantal werkdagen.

© Europese Centrale Bank, 2024

Postadres: 60640 Frankfurt am Main, Duitsland
Telefoon: +49 69 1344 0
Website: www.ecb.europa.eu

Alle rechten voorbehouden. Reproductie voor educatieve en niet-commerciële doeleinden is alleen toegestaan met bronvermelding.

Zie voor een verklaring van de terminologie de ECB-woordenlijst.

HTML ISBN 978-92-899-6555-2, ISSN 2529-4563, doi:10.2866/469470, QB-CE-24-002-NL-Q


  1. De afsluitingsdatum voor de technische aannames en de projecties voor de wereldeconomie was 16 augustus 2024. De macro-economische projecties voor het eurogebied werden op 29 augustus afgerond.

  2. In verwijzingen naar wereldwijd geaggregeerde economische indicatoren in deze paragraaf is het eurogebied, tenzij expliciet anders vermeld, buiten beschouwing gelaten.

  3. Deze beoordeling wordt ondersteund door de mondiale Purchasing Managers’ Index (PMI) voor uitvoerorders en voorraden ingekocht product van juli, die nu een krimp vertoont. Bovendien wijzen de prognoses voor de handelsomzet op basis van vaartuigbewegingen op een vertraging van de handel aan het begin van het derde kwartaal.

  4. De publicatie door Eurostat van de eerste volledige groeicijfers van het reële bbp in het tweede kwartaal van 2024 vond plaats na de afronding van de door medewerkers van de ECB samengestelde projecties van september 2024. De groei van het reële bbp bleek iets zwakker dan verwacht (0,2% vergeleken met de projectie van 0,3%), voornamelijk door een zwakkere particuliere consumptie en zwakkere investeringen, alsook een geringere groeibijdrage van de voorraadmutaties, wat weer gedeeltelijk werd gecompenseerd door een sterkere uitvoer. De invoer en de overheidsconsumptie kwamen op hoofdlijnen overeen met de projecties van september.

  5. Zie het kader A model-based assessment of the macroeconomic impact of the ECB’s monetary policy tightening since December 2021, Economisch Bulletin, nummer 3, ECB, 2023.

  6. De gegevens van de nationale rekeningen zoals gepubliceerd op 6 september 2024, na de afsluitingsdatum voor de projecties van september, wijzen op een sterkere groei van de uitvoer in het tweede kwartaal, voornamelijk als gevolg van volatiele cijfers uit Ierland.

  7. Zie ECB-blogpost ‘Low for long? Reasons for the recent decline in productivity’, 6 mei 2024.

  8. De afbouw van de energie- en inflatiecompenserende begrotingsmaatregelen sinds december 2023 heeft naar schatting een opwaartse invloed van 0,4 procentpunt op de totale inflatie in 2024 en van 0,1 procentpunt in 2025.

  9. Volgens de Eurostat-publicatie van 6 september, die verscheen na de afronding van de projecties van september 2024, bedroeg de groei van de loonsom per werknemer in het tweede kwartaal van 2024 4,3%.

  10. Volgens de Eurostat-publicatie van 6 september zijn de arbeidskosten per eenheid product in het tweede kwartaal van 2024 op jaarbasis met 4,6% gestegen.

  11. Volgens de Eurostat-publicatie van 6 september is de bbp-deflator in het tweede kwartaal van 2024 op jaarbasis met 3,0% gestegen.

  12. Volgens de Eurostat-publicatie van 6 september was de groei van de winst per eenheid product in het tweede kwartaal van 2024 op jaarbasis -0,6%.

  13. De gehanteerde marktprijzen zijn de prijzen die golden op 16 augustus 2024 (de afsluitdatum voor de technische aannames).

  14. Aangezien het consumentenvertrouwen het verloop van de standaarddeterminanten van de particuliere consumptie weerspiegelt, komt deze op de laatste plaats in het Cholesky-identificatiesysteem.

  15. De effecten op de spaarquote worden herberekend op basis van de impliciete effecten vanuit het empirische model van vertrouwensschokken op het reëel besteedbaar inkomen en de reële particuliere consumptie.

  16. Zie E. Angelini, N. Bokan, K. Christoffel, M. Ciccarelli en S. Zimic, ‘Introducing ECB-BASE: The blueprint of the new ECB semi-structural model for the euro area’, Working Paper Series, nr. 2315, ECB, 2019.

  17. Aangezien de ontwikkelingen van de spaarquote en de investeringen in woningen worden gekalibreerd op basis van de empirische bevindingen, is de reactie van de particuliere consumptie in overeenstemming met het impliciete beloop van het ECB-BASE-model. Hierdoor kan het besteedbaar inkomen zonder beperkingen reageren, wat een endogene transmissie van de schok binnen het model mogelijk maakt.

Annexes
12 September 2024